Sinds de wet van 26 juli 1996 ter bevordering van de werkgelegenheid en preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen dienen de sociale partners, waaronder de ACLVB, jaarlijks in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) een technisch verslag uit te werken over de maximale beschikbare marges voor de loonkostenontwikkeling; ze doen dat op basis van de evolutie in de voorbije twee jaar en de verwachte loonkostenontwikkeling in de ‘referentie-lidstaten’. Dat zijn de drie belangrijkste handelspartners en tevens buren van België: Duitsland, Frankrijk en Nederland.
In dit technisch verslag wordt ook uitgebreid aandacht besteed aan de structurele aspecten van het concurrentievermogen en de werkgelegenheid. Tijdens het jaar waarin een interprofessioneel akkoord (IPA) wordt onderhandeld, wordt op basis van dit technisch verslag een maximale marge voor loonkostenontwikkeling, de zogenaamde loonnorm, vastgelegd. De lonen mogen dan niet meer stijgen dan deze norm.
Hoewel het technisch verslag 2015 nog niet gepubliceerd werd, heeft de CRB wel al cijfers over de loonkostenontwikkeling naar buiten gebracht. Daaruit blijkt dat de loonkloof volgens de OESO eind 2015 reeds gereduceerd was tot 0,7%, en dat die tegen eind 2016 negatief zou worden. De loonkloof zou dan -1,4% bedragen volgens de OESO, wat betekent dat de loonkosten in België sinds 1996 1,4% lager liggen dan in de drie buurlanden. In de pers werd het cijfer van een loonkloof van -0,3% tegen eind 2016 naar buiten gebracht, maar dit betreft de minimale inschatting. Volgens de wet van 1996 moeten de sociale partners echter kijken naar de prognose van de OESO, die betere cijfers voorspelt.
Verder kijken dan loonkost
Deze cijfers tonen aan dat het meer dan ooit tijd is om het beleid van loonmatiging te beëindigen en opnieuw alle ruimte te geven aan de vrije loononderhandelingen. Niet alleen zouden werknemers op die manier wat meer ademruimte krijgen in tijden waarin ook verhoogde consumptiebelastingen en strenge besparingen hun tol beginnen te eisen; het zou ook een boost geven aan de private consumptie, de belangrijkste motor van economische groei.
Toch moet vermeden worden dat de focus enkel en alleen bij de loonkosten wordt gelegd wanneer men het concurrentievermogen van de Belgische economie analyseert. De niet aan (loon)kosten gerelateerde aspecten van het concurrentievermogen zijn, zeker op termijn, nog veel belangrijker. Indien België als kleine open economie competitief wil blijven in een snel veranderende en gemondialiseerde economie, moet ingezet worden op meer investeringen in onderwijs, opleiding, innovatie, duurzame energie, infrastructuur en productiviteit. Enkel op die manier zal België kunnen blijven concurreren met zowel de Europese buurlanden als met niet-Europese spelers op de wereldmarkt.