Een wetsontwerp dat in de Kamer werd gestemd, maakt het aanvullend pensioen vanaf 1 januari 2019 democratischer. Vanaf dan zal er geen enkele leeftijdsvoorwaarde meer mogen gesteld worden voor aansluiting bij het aanvullend pensioenplan van de onderneming of sector. Ten tweede zal de inrichter geen zogenaamde ‘drempelperiode’ van 1 jaar meer mogen opleggen.
De Liberale Vakbond is tevreden met deze maatregelen.
Huidige regeling is discriminerend
Ongeveer 75% van de werkgevers en sectoren voorzien vandaag een aanvullend pensioen voor hun werknemers. Niet iedereen in de onderneming of de sector heeft vandaag echter onmiddellijk bij zijn of haar indiensttreding recht op dit extralegaal voordeel. De inrichter van het aanvullend pensioen kan er namelijk voor kiezen om de aansluiting te beperken tot werknemers van 25 jaar of ouder. De Liberale Vakbond heeft de leeftijdsvoorwaarde van 25 jaar in het verleden al meerdere malen aangeklaagd als discriminerend. Vooral werknemers die geen hogere studies hebben gevolgd worden er immers door getroffen.
Daarnaast kan het pensioenreglement bepalen dat het aanvullend pensioenkapitaal dat met werkgeversbijdragen is opgebouwd pas na 1 jaar aansluiting verworven is voor de werknemer. Wie met andere woorden na minder dan 1 jaar de onderneming of sector verlaat ziet zijn aanvullende pensioenopbouw in dat geval verloren gaan.
Nieuwe regeling maakt aanvullend pensioen democratischer
Het wetsontwerp, dat in de Kamer werd gestemd, brengt hier nu verandering in. Voortaan zal er geen enkele leeftijdsvoorwaarde meer mogen worden gesteld voor aansluiting bij het aanvullend pensioenplan van de onderneming of sector. Bij de indiensttreding wordt iedere werknemer dus aangesloten bij het plan, ongeacht zijn of haar leeftijd. Ten tweede zal de inrichter geen zogenaamde ‘drempelperiode’ van 1 jaar meer mogen opleggen. Voortaan is het opgebouwde aanvullend pensioen onmiddellijk eigendom van de werknemer (ongeacht of het is opgebouwd uit werknemers- of werkgeversbijdragen). Dat is een goede zaak. Het aanvullend pensioen is immers een beloning voor gepresteerde arbeid en geen vrijgevigheid van de werkgever die zomaar teruggenomen kan worden.
Om de administratieve last voor de inrichters en pensioeninstellingen niet onevenredig te verzwaren (denk vooral aan bepaalde sectoren waar werknemers soms zeer korte periodes van tewerkstelling kennen), heeft de wetgever wel een beperking ingebouwd. Voor een opgebouwd aanvullend pensioenbedrag van 150 euro of minder heeft de werknemer bij de uittreding niet de keuze om de reserves over te dragen, bv. naar de pensioeninstelling van de nieuwe werkgever. Het bedrag blijft eigendom van de werknemer, maar hij of zij moet de som tot aan de pensionering op de rekening van de oorspronkelijke pensioeninstelling laten staan. De nieuwe bepalingen zouden gelden vanaf 1 januari 2019.