Jaarlijkse vakantie is het recht om gedurende een aantal dagen van het werk afwezig te blijven in evenredigheid met de activiteitsdagen en/of gelijkgestelde dagen in het voorgaande kalenderjaar. In principe heeft iedere werknemer, tewerkgesteld in de privésector, recht op 20 dagen. Het zijn dagen waarop niet gewerkt wordt en waarvoor de werknemer wel loon en dubbel vakantiegeld ontvangt. Conventioneel kunnen bijkomende vakantiedagen worden toegekend.
Wettelijk kader
De jaarlijkse vakantie wordt geregeld door 2 basisnormen: enerzijds zijn er de gecoördineerde wetten van 28 juni 1971 betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers (genoemd de Jaarlijkse Vakantiewet), en anderzijds is er het KB van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers (genoemd het uitvoeringsbesluit inzake Jaarlijkse Vakantie).
De wetgeving en reglementering inzake jaarlijkse vakantie zijn van toepassing op alle personen onderworpen aan de sociale zekerheidsregelingen voor werknemers, namelijk de werkgevers en werknemers verbonden door een arbeidsovereenkomst (arbeiders, bedienden, handelsvertegenwoordigers).
Bovendien zijn zij van toepassing op personen op wie de regeling inzake jaarlijkse vakantie uitdrukkelijk van toepassing werd verklaard.
De regeling inzake jaarlijkse vakantie is eveneens van toepassing op de hiernavolgende personen vermeld in het K.B. d.d. 28/11/69 m.b.t. de RSZ-regeling:
-
leerlingen verbonden door een erkende leerovereenkomst, gecontroleerde leerverbintenis of industriële leerovereenkomst en de personen verbonden door een stageovereenkomst in het kader van de vorming tot ondernemingshoofd;
-
werknemers verbonden door een arbeidsovereenkomst of een stageovereenkomst tijdens de periode van deeltijdse leerplicht;
-
werknemers tewerkgesteld krachtens een arbeidsovereenkomst voor dienstboden voor het huishouden van de werkgever of van zijn gezin voor zover zij minstens 4 uur per dag en minstens 24 u. per week tewerkgesteld zijn bij één of meerdere werkgevers;
-
personen tewerkgesteld door gemeenten, instellingen aan gemeenten ondergeschikt en verenigingen van gemeenten die zich in een niet vastbenoemde statutaire toestand bevinden en waarop de vakantieregeling overheidsdienst niet wordt toegepast;
-
lasthebbers die hun voornaamste bedrijvigheid wijden aan het dagelijks beheer of aan de dagelijkse leiding van verenigingen en organisaties die geen industriële of handelsverrichtingen uitvoeren en die er niet naar streven hun leden een materieel voordeel te verschaffen (bv. ziekenfondsen, vakorganisaties, coöperatieve vennootschappen, vzw’s);
-
schouwspelartiesten, musici, orkestleiders, aanvullingsartiesten en balletmeesters tenzij wanneer zij optreden ter gelegenheid van familiegebeurtenissen;
-
uitzendkrachten;
-
thuisarbeiders die alleen werken of gewoonlijk ten hoogste 4 helpers tewerkstellen;
-
personen die vervoer van goederen of personen verrichten dat hun door een onderneming wordt opgedragen, door middel van voertuigen waarvan zij geen eigenaar zijn of waarvan de aankoop gefinancierd of de financiering gewaarborgd wordt door de overnemer;
-
mindervaliden verbonden door een speciale leerovereenkomst voor beroepsopleiding of omscholing betreffende sociale reklassering van de minder-validen;
-
werklozen verbonden door een overeenkomst voor versnelde beroepsopleiding;
-
studenten tewerkgesteld in het kader van een overeenkomst van studenten en die niet krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verrichten;
-
lasthebbers tewerkgesteld in een instelling van openbaar nut die tegen loon, hun voornaamste activiteit wijden aan het dagelijks beheer of de dagelijkse leiding van de instelling voor zover geen statutaire pensioenregeling op hen van toepassing is;
-
ontvangers-griffiers, wachters en sluiswachters van de wateringen en de polders;
-
gerechtigden op een specialisatiebeurs, onderzoekingsbeurs of een reisbeurs toegekend door het instituut tot aanmoediging van het wetenschappelijk onderzoek in de nijverheid en landbouw;
-
gerechtigden op een doctoraatsbeurs toegekend door een door private personen ingerichte universitaire instelling;
-
navorsingsstagiairs, de aspiranten en gerechtigden op een doctoraatsbeurs toegekend door het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek;
-
tal van gerechtigden op een doctoraatsbeurs;
-
personen tewerkgesteld als D.A.C.-er;
-
personen tewerkgesteld als gesubsidieerde contractuelen (Gesco), voor zover aan hen het vakantiestelsel van de overheidsdienst niet wordt toegekend.
De personen op wie de sociale zekerheidsreglementering niet van toepassing is, zijn daarentegen in principe niet onderworpen aan de reglementering inzake Jaarlijkse Vakantie:
-
Betaalde sportbeoefenaars;
-
Personeelsleden van het vrij onderwijs;
-
Diensten voor school- en/of beroepsoriëntering;
-
Gelegenheidsarbeiders in de tuinbouwsector;
-
Geneesheren in opleiding;
-
Werk in de socio-culturele sector;
-
Studenten die studentenarbeid verrichten;
-
Vrijwillige brandweerlieden;
-
Dienstboden;
-
PWA’ers;
-
Personen die slechts occasionele arbeid verrichten.
Personeel in overheidsdienst (statutaire EN contractuele personeelsleden) valt eveneens buiten het toepassingsgebied en zal beroep moeten doen op de vakantieregeling openbare sector.
Voor gesubsidieerde contractuelen tewerkgesteld in een lokaal bestuur kan dit bestuur zelf kiezen of het de regeling privé- of openbare sector zal toepassen.
Duur van de vakantie
Opbouw van het recht op vakantiedagen
De werknemers die onder het toepassingsgebied vallen van de Jaarlijkse Vakantiewet (link naar pagina ivm wettelijk kader jaarlijkse vakantie) hebben recht op vakantie in verhouding met hun prestaties. Het recht op vakantie wordt dus opgebouwd naarmate men presteert.
In dit kader zijn 2 begrippen relevant:
-
Het vakantiedienstjaar: dit is het jaar waarin arbeid wordt gepresteerd en dat recht geeft op dagen vakantie en vakantiegeld.
-
Het vakantiejaar: dit is het jaar waarin door de gerechtigde vakantie genomen wordt, zijnde het jaar na het vakantiedienstjaar.
De duur van de vakantie wordt vastgesteld in verhouding tot het aantal effectief gewerkte en/ of gelijkgestelde dagen in het vakantiedienstjaar.
Indien de werknemer verandert van werk dat eveneens onder de Jaarlijkse Vakantiewet valt, heeft dit geen gevolgen voor de vakantieduur. Wie van een openbare functie overschakelt naar een job in de privésector, bouwt pas rechten op wanneer de functiewijziging is gebeurd.
Vaststelling van de duur
Algemene regeling
Het aantal wettelijke vakantiedagen waarop een werknemer recht heeft bij een voltijdse of deeltijdse tewerkstelling is steeds beperkt tot 4 vakantieweken in het arbeidsstelsel waarin de werknemer werkt op het ogenblik dat hij vakantie neemt.
De vakantieduur moet tenminste 24 dagen bedragen voor 12 maanden arbeid. Dit geldt voor tewerkstellingen in een 6-dagenstelsel. Voor werknemers tewerkgesteld in een 5-dagenweek bedraagt de vakantieduur minimum 20 dagen voor 12 maanden arbeid.
Het spreekt voor zich dat conventioneel meer vakantiedagen kunnen worden toegekend dan de wettelijk voorziene minima.
Regeling voor arbeiders
De wettelijke vakantie voor arbeiders wordt bepaald volgens het aantal gewerkte en gelijkgestelde dagen tijdens het vakantiedienstjaar.
Een aantal dagen waarop geen prestaties worden geleverd worden beschouwd als dagen normale werkelijke arbeid zoals onder andere:
-
dagen afwezigheid waarvoor een loon verschuldigd is (bv. betaald educatief verlof, de eerste 3 dagen vaderschapsverlof, de overige 7 dagen worden als gelijkgestelde dagen aanzien);
-
de wettelijke en bijkomende vakantiedagen;
-
inhaalrustdagen toegekend in het kader van arbeidsduurvermindering.
Totaal aantal normale werkelijke arbeidsdagen en gelijkgestelde dagen
|
Aantal wettelijke vakantiedagen uitgedrukt in het voltijdse 5-dagenweekstelsel
|
231 en meer
|
20 vakantiedagen
|
van 221 tot 230
|
19 vakantiedagen
|
van 212 tot 220
|
18 vakantiedagen
|
van 202 tot 211
|
17 vakantiedagen
|
van 192 tot 201
|
16 vakantiedagen
|
van 182 tot 191
|
15 vakantiedagen
|
van 163 tot 181
|
14 vakantiedagen
|
van 154 tot 162
|
13 vakantiedagen
|
van 144 tot 153
|
12 vakantiedagen
|
van 135 tot 143
|
11 vakantiedagen
|
van 125 tot 134
|
10 vakantiedagen
|
van 106 tot 124
|
9 vakantiedagen
|
van 97 tot 105
|
8 vakantiedagen
|
van 87 tot 96
|
7 vakantiedagen
|
van 77 tot 86
|
6 vakantiedagen
|
van 64 tot 76
|
5 vakantiedagen
|
van 48 tot 63
|
4 vakantiedagen
|
van 39 tot 47
|
3 vakantiedagen
|
van 20 tot 38
|
2 vakantiedagen
|
van 10 tot 19
|
1 vakantiedag
|
van 0 tot 9
|
0 vakantiedagen
|
Meer informatie en voorbeelden over jaarlijkse vakantie voor arbeiders vind je als ACLVB-lid terug op https://www.weetwijzer.be/1443-regeling-voor-arbeiders
Regeling voor bedienden
In een 6-dagenweek wordt de vakantieduur vastgesteld op 2 dagen per maand arbeid of met arbeid gelijkgestelde onderbreking, in dienst van 1 of meer werkgevers in de loop van het vakantiedienstjaar.
Voor een 5-dagenweek is de regeling als volgt :
Aantal gewerkte en gelijkgestelde maanden in het vakantiedienstjaar
|
Aantal vakantiedagen in het vakantiejaar
|
12
|
20
|
11
|
19
|
10
|
17
|
9
|
15
|
8
|
14
|
7
|
12
|
6
|
10
|
5
|
9
|
4
|
7
|
3
|
5
|
2
|
4
|
1
|
2
|
Meer informatie en voorbeelden over jaarlijkse vakantie voor arbeiders vind je als ACLVB-lid terug op https://www.weetwijzer.be/1444-regeling-voor-bedienden
Regeling voor deeltijdse arbeid
Deeltijdse werknemers hebben recht op jaarlijkse vakantie naar verhouding tot hun dienstprestaties. Concreet betekent dit dat een werknemer die halftijds tewerkgesteld is, recht heeft op 10 dagen vakantie, op te nemen op momenten waarop gewoonlijk wordt gewerkt.
De werknemer werkte steeds deeltijds
In dit geval kan de werknemer aanspraak maken op 4 weken vakantie indien hij gedurende het volledige vakantiedienstjaar prestaties heeft geleverd of gelijkgestelde periodes in aanmerking kan laten nemen.
De werknemer gaat over van een deeltijdse betrekking naar een andere deeltijdse betrekking
Bij overschakeling van het ene deeltijdse regime naar het andere, moeten beide bovenvermelde regels worden gecumuleerd. Het recht op vakantiedagen wordt eerst berekend op basis van de maanden voltijdse prestaties gedurende het vakantiedienstjaar.
Dan worden de bekomen volledige dagen vermenigvuldigd met de verhouding van deeltijdse/ voltijdse prestaties tijden het vakantiedienstjaar. Deze breuk mag evenwel niet groter zijn dan de verhouding van de deeltijdse tot de voltijdse prestaties op het ogenblik dat de vakantie wordt genomen in het vakantiejaar.
Gelijkgestelde dagen welke recht geven op vakantie
Algemeen
Niet alleen effectief gewerkte dagen komen in aanmerking voor de berekening van de vakantieduur. Er worden ook heel wat inactiviteitsdagen met effectief gewerkte dagen gelijkgesteld.
Specifieke regeling voor arbeiders
Arbeiders moeten aan de volgende voorwaarden voldoen om te genieten van de gelijkstellingen:
-
de arbeider moet verbonden zijn door een arbeids- of leerovereenkomst op de werkdag die de eerste dag van de gelijkstelbare periode voorafgaat. De arbeiders worden geacht aan deze voorwaarde te voldoen wanneer zij op deze dag een vergoeding voor bestaanszekerheid of wachtgelden genieten.
-
de arbeider mag niet in verlof zonder wedde zijn geweest gedurende het volledig gedeelte van het kwartaal voorafgaand aan de gelijk te stellen periode. Indien deze gelijk te stellen periode aanvangt in de loop van de eerste maand van het kwartaal, mag hij niet in verlof zonder wedde zijn geweest gedurende het volledige kwartaal voorafgaand aan de gelijk te stellen periode.
Deze voorwaarden moeten niet vervuld zijn bij schorsing wegens arbeidsongeval of beroepsziekte wanneer een nieuwe volledige tijdelijke ongeschiktheid zich voordoet na een periode van gedeeltelijke tijdelijke ongeschiktheid tijdens dewelke de werknemer niet heeft kunnen werken.
Een overzicht van de gelijkgestelde dagen vind je als lid van ACLVB terug op https://www.weetwijzer.be/1445-gelijkgestelde-periodes.
Vaststelling en opname van vakantie
Het basisprincipe is dat de datum van de jaarlijkse vakantie in overleg tussen werkgever en werknemer wordt overeengekomen.
Dit overleg kan zich op verschillende niveaus situeren :
-
Vooreerst kan het Paritair Comité, uiterlijk op 31 december van het jaar dat datgene voorafgaat waarin de vakantie moet worden genomen, de vakantieperiode vastleggen.
-
Indien in het Paritair Comité ter zake geen beslissing genomen werd, is de ondernemingsraad bevoegd.
-
Bij ontstentenis van ondernemingsraad of indien de ondernemingsraad geen beslissing genomen heeft, mogen de regelingen op het vlak van de onderneming getroffen worden tussen de werkgever en de syndicale delegatie of, bij gebrek daarvan, met de werknemers.
-
Indien op deze verschillende vlakken geen beslissing wordt genomen, worden de regelingen getroffen bij individueel akkoord tussen de werkgever en de werknemer.
Indien niet tot een overeenstemming kan worden gekomen omtrent de datum van de vakantie en de verdeling ervan, wordt het geschil beslecht voor de arbeidsrechtbanken.
De werknemer die zonder het akkoord van zijn werkgever, beslist zijn verlof uit te putten, is onwettig afwezig hetgeen kan eventueel leiden tot ontslag.
De vakantiereglementering voorziet in een aantal criteria voor de vaststelling van vakantiedata en –spreiding. De regels zijn de volgende:
-
De vakantie moet worden toegekend binnen 12 maanden die op het einde van het vakantiedienstjaar volgen.
-
Wanneer het om gezinshoofden gaat wordt de vakantie bij voorkeur toegekend tijdens de schoolvakantie.
-
Een ononderbroken vakantieperiode van 1 week moet in elk geval worden toegekend.
-
Tenzij andersluidend verzoek van de betrokkene bedraagt de vakantie gedurende de periode van 1/5 tot 31/10 drie opeenvolgende weken voor de werknemers die geen 18 jaar zijn op 31 december van het vakantiedienstjaar en twee opeenvolgende weken voor de andere werknemers.
-
De overige vakantiedagen worden genomen naargelang van de werkverdeling in de onderneming en in akkoord met de werkgever.
-
Strikt genomen mag de vakantie niet bij halve dagen genomen worden tenzij
-
wanneer het halve dagen vakantie betreft die aangevuld worden met een halve dag gewone inactiviteit of met een halve dag aanvullende vakantie;
-
voor halve dagen aanvullende vakantie die worden aangevuld met een halve dag gewone inactiviteit of met een halve dag gewone vakantie;
-
voor de opname in halve dagen van de 3 verlofdagen van de vierde vakantieweek; de werkgever kan zich hiertegen verzetten in het kader van de arbeidsorganisatie.
Verplichting de vakantie uit te putten
Het vakantierecht is een verworven recht voor de werknemer, maar de werknemer kan geen afstand doen van zijn rechten op jaarlijkse vakantie.
De vakantiedagen dienen te worden uitgeput tijdens het vakantiejaar. Tenzij anders geregeld op bedrijfsniveau is het dus niet toegelaten niet genomen vakantiedagen over te dragen naar het volgende jaar. Wanneer de werknemer in de onmogelijkheid verkeert zijn vakantie te nemen, wordt hem het vakantiegeld uitbetaald op de normale vakantiedatum vastgesteld in de onderneming waar hij voor het laatst werkzaam was en uiterlijk op 31 december van het jaar dat op het vakantiedienstjaar volgt.
De werknemer die in de onmogelijkheid verkeert om zijn verlof uit te putten om één van de redenen die aanleiding geeft tot gelijkstelling (uitgezonderd staking, betaald educatief verlof, economische werkloosheid), behoudt zelfs in geval van collectief verlof zijn recht op vakantiedagen tot bij het verstrijken van de 12 maanden die op het einde van het vakantiedienstjaar volgen.